Jakobus-boek, waar is het gebleven? Er was een periode dat het wachttorengenootschap (WTG) het door hen in 1979 uitgegeven boekje “Commentaar op de brief van Jakobus“, als van Jehovah God afkomstig beschouwde. Het was ooit “geestelijk voedsel” voor de Jehovah’s Getuigen (JG), ontvangen via de “getrouwe en beleidvolle slaaf”, het wachttorengenootschap. De JG moesten het Jakobus-boek lezen en er op de theocratische school uit leren. Een best wel belangrijk boekwerk, mag je concluderen uit wat er over gezegd wordt in het Jaarboek 1980, op pagina 22:
Vers-voor-vers behandeling van Jakobus-brief
“Tot de voornaamste zegeningen van het congres behoorden natuurlijk de nieuwe publicaties. Op vrijdagmiddag ontvingen de congresbezoekers het boek Commentaar op De brief van Jakobus. Dit studieboek, dat een vers-voor-vers bespreking van Jakobus’ brief bevat, veroorzaakte grote geestdrift. In vele landen zal het de komende twee jaar als leerboek op de Theocratische School worden gebruikt.”
Het lijdt geen twijfel dat dit Jakobus-boek als “geestelijk voedsel terechter tijd” werd beschouwd. “Het veroorzaakte grote geestdrift” staat er. Op de JG-website van vandaag staat een artikel “Een nieuw boek voor ons”, dat o.a. het volgende zegt:
Doch niet zozeer de wijze waarop het boek druktechnisch is opgemaakt maakt dit zo belangrijk, doch vooral de unieke inhoud. Het is weer voedsel te rechter tijd.
De discipel Jakobus was een scherpe waarnemer. Hij signaleerde bepaalde, ongewenste situaties in de eerste christengemeenten haarscherp en gaf daarover, en dat maakt zijn boek zo bijzonder, heel vriendelijk doch zeer indringende raad. Wat hij schreef kon net zo goed pasgeleden voor ons als christenen in de eindtijd geschreven zijn. Wat zullen we genieten als we dit materiaal op de Theocratische School vanaf 9 maart gaan bestuderen.
Het zal jullie meteen boeien
Omdat het boek zo realistisch en praktisch is geschreven, en zo bijzonder geschikt is voor christenen in deze tijd, moedigen wij jullie aan het boek Commentaar op De brief van Jakobus zodra het in de gemeente aankomt, aan te schaffen. Het leest zeer prettig en zal jullie meteen boeien. Als jullie het nu al lezen en de stof overdenken, zullen jullie er niet alleen nu direct profijt van hebben, doch ook straks beter in staat zijn een fijn aandeel aan de bestudering van het boek op de Theocratische School te hebben. Dit zal ertoe bijdragen dat jullie gemeente zal groeien in geestelijke kracht en nauwere verbondenheid. Jehovah God wist terdege waarom hij Jakobus tot het schrijven van het boek dat zijn naam draagt, aanzette. In feite werd het vooral voor ons die in de moeilijkste aller tijden leven geschreven. Wat een tedere voorzorg heeft Jehovah aan de dag gelegd, en welke tedere zorg toont hij nog steeds voor ons! Waardeer jij dit? …
Niet te vinden
Als Jehovah Zelf dit boek niet doorgegeven heeft, dan weet ik het niet meer, moet na dit de gedachte zijn van de individuele Jehovah Getuige. Maar degene die na deze lofzang en oproep tot aanschaf, het unieke boekje wil doornemen, zal het niet vinden. Niet op papier en ook niet op de website van de organisatie van Jehovah’s Getuigen. Huh? Waarom is dat? Wat is er gebeurd met het het Jakobus-boek? Waar is het gebleven? Waarom kan niemand het boek, dat via de “bestudering op de Theocratische School ertoe zal bijdragen dat jullie gemeente zal groeien in geestelijke kracht en nauwere verbondenheid”, meer vinden?
Jakobus-boek nergens meer te vinden in de organisatie
Het korte antwoord is: het wachttorengenootschap heeft het zorgvuldig in de prullenbak gesmeten. Het boek is nergens meer te vinden binnen de organisatie! Behalve dan bij de JG die er nog een thuis hebben. Van een inmiddels ex Jehovah Getuige ontving ik een exemplaar. Een hernieuwde kennismaking met een boekje dat ik in de tijd dat het uitkwam (toen was ik 17) volgens mij niet of niet echt gelezen heb (er was zoveel om te lezen en te doen…). Nu, 25 jaar bijbelstudie verder, kan ik beter overweg met de “wachttorengenootschap-saus” in dit Jakobus-boek. Nu zie ik goed hoe die “eigen uitlegging” de kracht van Gods Woord eruit haalt. Dat had ik zeker niet gezien in de tijd toen het boek uitkwam.
Maar er zijn zeker ook positieve woorden aan te besteden. In het Jakobus-boek staan uitspraken van het lid van het Schrijverscomité – Edward Dunlap – waarmee hij aangeeft beter inzicht te hebben dan zijn “geestelijk leiders” van die dagen. Ed Dunlap, was geen lid van het besturend lichaam, maar hij had wel een hoge functie op het hoofdbureau. Hij werd gevraagd mee te werken aan dit boek en uiteindelijk is het in feite ook geheel door hem geschreven.
Had het besturend lichaam het Jakobus-boek zelf niet goed gelezen?
Op een of andere wijze had het toenmalige besturend lichaam over het hoofd gezien dat Dunlap een afwijkende visie omtrent de “door de geest verwekte zonen” in het Jakobus-boek had opgenomen. Had het besturend lichaam het Jakobus-boek zelf niet goed gelezen vóórdat het uitkwam? Dat mag je gerust zo stellen, na de rokende marketingtaal die het werk van Dunlap begeleidde. In het begin dan, want al vrij snel na de lancering van dit “geestelijk voedsel”, werd het “bord vol onderwijs” weggerukt uit de handen van de beminde gelovigen. Niet meer van eten, a.u.b… Waarom niet? Zat er iets verkeerds, danwel iets schadelijks in dit voedsel? Volgens het WTG wel.
Vragen van lezers 1 april 1981
Zoals uit de “Vragen van lezers” blijkt, was het vooral deze uitspraak (blz. 48, 49) van Dunlap waar het WTG niet mee uit de voeten kon:
“Jehovah is voor christenen niet alleen hun God, maar ook hun Vader, want hij heeft hen door middel van zijn geest verwekt om zijn zonen te zijn.”
En dus moest er een “vragen van lezers” komen om het e.e.a. te kunnen “rechtzetten”. Dunlap’s boekje gaf namelijk aanleiding om te denken dat het wachttorengenootschap op andere gedachten was geraakt omtrent wie de “Zonen Gods” zijn. Dat waren, vóór dit boekje, toch de 144.000? Ook wel “gezalfden” genoemd? De “gewone” Jehovah’s Getuigen zijn toch geen “Zonen Gods”? Inderdaad, in de leer van de Jehovah’s Getuigen zijn ze dat niet, alleen de 144.000 zijn Zonen Gods. In de Bijbel is dat uiteraard niet zo en kennelijk voor Edward Dunlap ook niet.
Het WTG begreep dat het laten staan van de bewering dat “gewone” Jehovah’s Getuigen (“Christenen” genoemd en misschien bedoelde Dunlap ook wel echt álle Christenen, dus niet alleen JG) Zonen Gods zijn, zou inhouden dat wat het WTG leerde over “een hemelse en een aardse bestemming” niet meer correct zou zijn. En dat kan men uiteraard niet tolereren. Deze “burgerlijke ongehoorzaamheid” van een dienstknecht van de wachttoren-bazen, die men in een onbewaakt ogenblik niet opgemerkt had, kon dus niet blijven. Er moest eerst een “rectificatie” komen. Meteen het hele Jakobus-boek uit de omvangrijke collectie halen, moet hen toen te druistig hebben geleken. Later is dit wel gebeurd.
Een deel van de tekst “Vragen van lezers”:
In het “Commentaar op De brief van Jakobus”, op bladzijde 48, 49, wordt gezegd: „Jehovah is voor christenen niet alleen hun God, maar ook hun Vader, want hij heeft hen door middel van zijn geest verwekt om zijn zonen te zijn.” En de vraag hierover op bladzijde 57 luidt: „In welk opzicht is God ook de Vader van christenen?” Betekent dit dat alle opgedragen en gedoopte christenen (= Jehovah’s Getuigen; red.) door Gods heilige geest zijn verwekt om zijn zonen te zijn?
Neen, dit is niet de gedachte die hieruit moet worden gedistilleerd, alsof wij nu een andere kijk op deze kwestie hebben gekregen. Zo’n verandering zou betekenen dat de schriftuurlijke leer met betrekking tot twee afzonderlijke bestemmingen voor degenen die redding ontvangen, een hemelse en een aardse bestemming, afgedaan heeft. In plaats daarvan gaat het Commentaar ervan uit dat de bijbelstudent die Jakobus 1:1 leest, alsook de opmerkingen die worden gemaakt over de in dat vers gebezigde uitdrukking „aan de twaalf stammen” (zie de bladzijden 12 en 13), zou begrijpen dat het beperkte aantal van degenen die het geestelijke Israël vormen, door middel van Gods geest zijn verwekt om zijn zonen te zijn. — Gal. 6:16; Openb. 14:1.
Toevoeging van het woord “gezalfde”
Om dubbelzinnigheid te vermijden, had het Commentaar in deze zin onderaan bladzijde 48 het woord „gezalfde” kunnen toevoegen. De zin zou dan hebben geluid: „Jehovah is voor gezalfde christenen niet alleen hun God, maar ook hun Vader, want hij heeft hen door middel van zijn geest verwekt om zijn zonen te zijn.” De vraag op bladzijde 57 over dit gedeelte zou dan hebben geluid: „In welk opzicht is God ook de Vader van gezalfde christenen?”
Er zou in dit opzicht ook opgemerkt kunnen worden dat hoewel Jehovah God in een uniek opzicht de Vader van door de geest verwekte, gezalfde christenen is (Rom. 8:14-17; 1 Joh. 3:2), hij in de Schrift ook de Vader wordt genoemd van degenen die een aardse bestemming zullen hebben. In Jesaja 63:16 lezen wij dan ook: „Want gij zijt onze Vader; hoewel Abraham zelf ons wellicht niet heeft gekend en Israël van zijn kant ons misschien niet herkent, zijt gij, o Jehovah, onze Vader.” Daarom kunnen alle leden van de „grote schare” „andere schapen” terecht bidden: „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd.” — Matth. 6:9; Joh. 10:16; Openb. 7:9.
Edward Dunlap in 1980 uitgesloten
Er werd dus een poging ondernomen om via het invoegen van het woordje “gezalfde” de bewering van Dunlap compleet anders te maken. Maar dat was niet door Dunlap gezegd… Hij legde zich er kennelijk ook niet bij neer. En daarmee tekende hij zijn eigen “doodvonnis”, na bijna 50 jaar trouwe dienst. Wie niet 100% onderworpen is aan het besturend lichaam, wordt gewoon zonder pardon, zonder genade, uit de organisatie, waarvan men beweert dat die van Jehovah is, gegooid en vervolgens gemeden. Dat betekent ook: géén eeuwig leven, maar de eeuwige dood. Edward Dunlap werd al in het voorjaar van 1980 uitgesloten wegens afvalligheid en moest de plaats waar hij al zo lang woonde (Bethel VS) verlaten. Hij en zijn vrouw Betty hadden op dat moment niet veel meer dan hun eigen kleren. Dat alles vond plaats eigenlijk heel kort nadat zijn zo bewierookte Jakobus-boek uitgekomen was. Van held tot loser in een paar maanden…
Het opschrijven van de bewering dat álle christenen Zonen Gods en dus erfgenamen in de hemel zijn, was duidelijk geen “slip of the pen” of een “an unfortunately made mistake” van Edward Dunlap. Het was een zeer bewuste actie. Dat wordt duidelijk uit het boek “Gewetensconflict” van tijdgenoot Raymond Franz, die samenwerkte met Dunlap en als lid van het besturend lichaam de redactionele verantwoordelijkheid over het werk van Ed Dunlap had. Hierbij enkele aanhalingen. (Zie voor meer “Gewetensconflict”)
Twee klassen die hemels leven beërven
… Evenals ik (Raymond Franz; red) kon hij veel van wat hij zag, hoorde en las, niet met de Schrift rijmen. Hoewel hij al sinds het begin van de jaren dertig met de organisatie verbonden was, rekende hij zich gedurende het grootste deel van die periode niet tot de “gezalfden”. Ik heb hierover een keer een gesprek met hem gehad en hij vertelde mij dat, toen hij zich met de organisatie ging bezighouden, er in de Wachttoren werd geleerd dat er twee klassen zijn die hemels leven zouden beërven: de “uitverkorenen” (bestaande uit de 144.000) en de “grote schare”, beide uit Openbaring hoofdstuk zeven. Van de “grote schare” werd gezegd dat deze uit christenen bestond met een geringer geloof dan de uitverkorenen. Derhalve zouden degenen die tot de “grote schare” behoorden, hoewel zij op dezelfde wijze tot hemels leven bestemd waren, niet met Christus als koningen en priesters regeren. Aangezien van de twee klassen de ene duidelijk superieur aan de andere was, typeerde het Ed om te veronderstellen dat hij tot de ondergeschikte klasse, de “grote schare”, moest behoren.
In 1935 echter, verkondigde rechter Rutherford tijdens een congres in Washington D.C. de “geopenbaarde waarheid” dat volgens de Schrift de “grote schare” niet tot hemels maar tot aards leven bestemd was. Ed zei dat hij altijd al de hoop op hemels leven had gehad en niets geweldiger vond dan te dienen in de nabijheid van God, samen met zijn Zoon. Maar vanwege de aangekondigde verandering in het standpunt van de organisatie, onderdrukte hij de gedachte hieraan en aanvaardde hij hetgeen volgens de organisatie voor de “grote schare” was weggelegd.
Dunlap kiest niet langer voor Rutherford
Opmerkelijk is wat de eveneens uitgesloten Ray Franz dan zegt over Ed Dunlap, die in 1979 niet langer zijn eerste gedachte over hemels leven kon wegdrukken, louter omdat ene Rutherford dit bedacht had. Dunlap koos er in 1979, met het uitbrengen van zijn Jakobus-boek, niet langer voor om de leer van Rutherford te verkondigen, maar terug te gaan tot de leringen omtrent hemels leven van vóór 1935. Het duurde even voordat het werd opgemerkt, maar toen dat toch gebeurde, werd de boodschapper snel geslachtofferd. Franz zegt:
Pas in 1979 kwam hij heel duidelijk tot de conclusie dat geen enkele menselijke organisatie de uitnodiging van de Schrift kan veranderen door te stellen dat een bepaalde hoop vanaf een zeker tijdstip niet meer openstaat, een hoop die volgens de bijbel aan eenieder is gegeven die hem wil aangrijpen, of hij nu Jan, Piet, Klaas of Ed heet.
Daarbij viel het Ed op dat Paulus niet zegt dat sommigen, maar dat “ALLEN die door Gods geest worden geleid” zonen of kinderen van Hem zijn. Zij die door die geest worden geleid hebben als gevolg daarvan het “getuigenis” van de geest, waartoe ook het in hun leven zichtbaar worden van de vruchten van de geest behoort.
Net als ik was hij van mening dat menselijke autoriteit, wanneer zij haar eigen grenzen overschrijdt, onvermijdelijk afbreuk doet aan de leidende rol van Jezus Christus als Hoofd van de gemeente.
Keihard in aanraking gekomen met “menselijke autoriteit”
Edward Dunlap, Ray Franz en héél veel anderen zijn keihard in aanraking gekomen met “menselijke autoriteit”, die vooral sinds J.F. Rutherford, wat mij betreft de echte oprichter van de organisatie van Jehovah’s Getuigen, wordt gehanteerd. Van enige “leidende rol van Jezus Christus als Hoofd van de gemeente” is bij deze organisatie in de praktijk geen enkele sprake. Als je dat weet, blijf je er ver vandaan.
Met Dunlap en familie liep het slecht af, als je het beziet vanuit JG-standpunt. Als je het beter bekijkt, werden ze juist bevrijd, maar het kostte hen op dat moment wel veel. Dunlap’s broer – Marion – bood hem een baan aan en werd geëxcommuniceerd, omdat hij iemand had bijgestaan die uitgesloten was. Vijf andere gezinsleden werden tegelijkertijd uitgesloten. Edward stierf een paar jaar later aan een hartaanval.
Afwijkende gedachten van Ed Dunlap
Er zijn nog meer onderwerpen in het boek “Commentaar op de brief van Jakobus”, die het bekijken waard zijn. Met name voor JG of ex JG. Van wat ik ervan gezien heb, is dat het duidelijk meer in de richting komt van wat de Schrift te vertellen heeft, dan andere JG-boeken en tijdschriften. Daarmee wijkt het op tal punten af van de bekende JG-leer. Heel opzichtig ook weer niet, want dan had het boek waarschijnlijk niet eens uitgekomen. Toch wist Ed Dunlap aardig wat afwijkende gedachten er in te krijgen, als een soort laatste daad binnen de organisatie van Jehovah’s Getuigen. Wellicht verborgen voor de onoplettende lezer, maar achteraf herken je ze wel. Bijvoorbeeld:
“Jakobus zei in geen enkel opzicht dat werken op zich redding kunnen brengen. Het is nu eenmaal niet zo dat wij een formule kunnen uitdenken of een systeem kunnen opzetten door middel waarvan wij onze redding kunnen bewerken.”
Zonder wachttorengenootschap is er geen redding
Zet dat tegenover de eisen die het wachttorengenootschap stelt aan het verkrijgen van eeuwig leven. Dat kan in ieder geval niet zonder “systeem” (de organisatie) of “formule” (lid worden, dit wel, dit niet…). Buiten het wachttorengenootschap is er geen redding, ook niet niet voor iemand die in de Here Jezus Christus gelooft (op Hem vertrouwt). Zo luidt de officiële boodschap, maar het lijkt er op dat veel JG dat niet eens weten. Maar misschien hebben zij juist wel het Jakobus-boek gelezen…
Ik denk dat een JG die in deze tijd de door Dunlap geformuleerde gedachte beleidt en uitdraagt voor een comité moet verschijnen en uitgesloten zal worden als hij niet inbindt ten gunste van het WTG-systeem. Het lijkt mij interessant om te zien hoe ouderlingen die zitting hebben in zo’n slachtcomité reageren op de woorden uit het Jakobus-boek, die ingaan tegen de leer van het huidige besturend lichaam. Citeren uit eigen werk moet toch kunnen, want officieel is het Jakobus-boek niet op een zwarte lijst gezet. Officieus wel, maar daar is begrijpelijkerwijs niet veel ruchtbaarheid aan gegeven. Het staat natuurlijk niet bepaald intelligent als je eerst huizenhoog opgeeft over een zogezegd door Jehovah God gegeven boekwerk om dat vrij kort daarna min of meer tot verboden lectuur te verklaren.
Hulp bij het aanspreken van de “JG-leidslieden”
Mocht iemand gebruik willen maken van het Jakobus-boek bij het aanspreken van de JG-leidslieden, dan wil ik daar graag behulpzaam in zijn. Neem gerust contact op met mij. Er is genoeg te benoemen. Bijvoorbeeld hoofdstuk 3 over “Niet velen van u moeten leraren worden, mijn broeders”. Ook dat viel niet in goede aarde bij de wachttorenbaasjes in die tijd. Op blz. 99 staat o.a. dit:
Was de raad die Jakobus hier gaf, bedoeld om degenend die het oprechte verlangen koesterden anderen als leraar te dienen te ontmoedigen? Kennelijk niet. Zoals Hebreeën 5 :12-14 laat zien, zouden na verloop van tijd eigenlijk alle christenen er een aandeel aan moeten hebben anderen in de belangrijke waarheden van Gods Woord te onderwijzen.
Dunlap heeft het hier níet over “belangrijke waarheden van het wachttorengenootschap”. Dat is met name tegenwoordig de boodschap. Het clubje mannen aan de top heeft zich enorm belangrijk gemaakt en wil dat alleen hun “onderwijzing” wordt doorgegeven. Ik denk dat Ed Dunlap nog wel wist dat het goed is voor iedere Christen om de “waarheden van Gods Woord te onderwijzen” en dat schreef hij op in zijn Jakobus-boek.
Wachttorengenootschap wilde boodschap over leraren aanpassen
Raymond Franz vertelt in zijn boek “Gewetensconflict” over de onenigheid omtrent wat Dunlap geschreven had in de conceptversie van het Jakobus-boek. Een discussie op het “hoogste niveau”, met als resultaat “water bij de wijn”, die Edward Dunlap had ingeschonken. De baas had gesproken… Raymond Franz, de neef van de hierna genoemde Fred Franz, schrijft:
… een vergadering van wat nu het Schrijverscomité van het Besturende Lichaam genoemd wordt. Daarbij waren aanwezig: Lyman Swingle, Ewart Chitty, Lloyd Barry, Fred Franz en ikzelf. Ed Dunlap was bezig met het schrijven van een commentaar op de brief van Jakobus en Fred Franz had om bijstelling verzocht van Dunlaps bespreking van Jakobus hoofdstuk drie, vers 1, waar de discipel zegt: “Niet velen van u moeten leraren worden, mijn broeders, wetend dat wij een zwaarder oordeel zullen ontvangen.”
Dunlap had geschreven dat dit duidelijk een waarschuwing was tegen onbekwame personen die leraar wilden worden om op de voorgrond te treden. Fred Franz wilde het grootste gedeelte van het materiaal schrappen maar hij gaf niet aan waarom, behalve dan door schriftelijk de vraag te stellen: “Als Jezus sommigen heeft gegeven als leraren, hoeveel gaf hij er dan? En aangezien het Jezus is die geeft, hoe kon Jakobus de mannen dan vertellen: “niet velen van u moeten leraren worden?” Hoe werd Jakobus zélf eigenlijk een leraar?”
Omdat ik was aangesteld om toe te zien op het project ter ontwikkeling van het bijbelcommentaar, vroeg ik Fred Franz tijdens de comitévergadering of hij zijn bezwaren wilde toelichten en of hij ons wilde vertellen wat er volgens hem met deze tekst werd bedoeld. Hij zei dat hij geloofde dat de betekenis ervan was dat het Gods wil was dat er maar een paar mannen in de gehele christelijke gemeente zouden zijn die met recht “leraren” genoemd konden worden. Ik vroeg hem wie dat in onze tijd zouden kunnen zijn. Op rustige toon antwoordde hij: “Wel, ik denk dat ik dat ben. Ik verblijf nu al meer dan vijftig jaar hier op het hoofdbureau en ik ben gedurende het grootste deel van die tijd actief betrokken geweest bij schrijfwerk en het verrichten van onderzoek, dus ik denk dat ik dat ben. En… er zijn over de gehele wereld nog een paar andere broeders die dat zijn.”
Dit antwoord bracht bij mij wederom zo’n schokeffect teweeg, dat de woorden daardoor diep in mijn geheugen werden gegrift. Ik was niet de enige die ze hoorde, omdat ze in het bijzijn van de andere drie leden van het Schrijverscomité werden uitgesproken. Door zijn opmerking hadden wij nu één leraar op aarde bij naam geïdentificeerd: Fred Franz. Wie de anderen waren mochten wij raden. Zoals ik Lyman Swingle daarna meer dan eens heb toevertrouwd, speet het mij dat ik niet had doorgevraagd naar de namen van de andere “leraren” van onze tijd. Maar door zijn antwoord was ik op dat moment sprakeloos. In hetzelfde materiaal waarin president Franz zijn bezwaren had uiteengezet over het materiaal van Dunlap, had hij eveneens voorgesteld om in het uit te geven bijbelcommentaar de volgende punten te laten opnemen (ik citeer nu van bladzijde 2 van zijn voorstel):
“Hoe Jakobus zelf leraar werd weten wij niet, wij lezen alleen dat zijn halfbroer, Jezus Christus, na zijn opstanding aan hem was verschenen (1 Kor. 15:7; Hand. 1:14). Niet elke opgedragen, gedoopte, christelijke man die “een leraar wil worden” doet dat vanuit egoïstische en ambitieuze motieven. Zo’n oprecht gemotiveerde leraar was bijvoorbeeld de 27-jarige “redacteur en uitgever” van het tijdschrift Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence in juli 1879 [pastor Russe1l].”
Dit riep herinneringen op aan zijn lezing tijdens de graduatie van de Gilead-klas in 1975 toen hij duidelijk maakte dat hij ervan overtuigd was dat pastor Russell door Jezus Christus persoonlijk was uitgekozen om een speciale rol te vervullen. Het materiaal van drie jaar later geeft aan dat hij meende dat een dergelijke persoonlijke, individuele selectie door Jezus Christus ook in andere gevallen voorkwam, met als resultaat dat er slechts enkele uitverkoren personen werden aangesteld om als speciale “leraren” in de gemeente te dienen. Het hierboven afgedrukte materiaal waarin Russell werd genoemd, en dat als voorstel was ingediend, werd echter niet in het boek opgenomen. Het materiaal dat in Commentaar op de brief van Jakobus te vinden is op bladzijde 99 tot bovenaan bladzijde 102 is in de plaats gekomen van Dunlaps werk. Het is door mij zodanig herschreven dat aan de bezwaren van president Franz tegemoet werd gekomen.
In zeker opzicht was het een ontkenning van zijn visie, omdat Jezus‚ woorden in Mattheüs 23 : 8: “Maar gij moet u geen Rabbi laten noemen, want één is uw leraar, terwijl gij allen broeders zijt”, volkomen tegengesteld leken te zijn aan het idee dat een zeer klein aantal mensen een enigszins exclusieve groep van speciaal geselecteerde “leraren” vormt, de weinige uitverkorenen. Het gedeelte dat ik had herschreven kreeg de goedkeuring van het comité en werd als zodanig gepubliceerd.
Wachttorenleiders maken Gods Woord krachteloos
Hier nog iets uit het Jakobus-boek dat te gebruiken is in gesprekken met leidinggevenden in de organisatie van Jehovah’s Getuigen. Uit de inleiding van Ed Dunlap:
De joden geraakten in deze strik. “Omdat zij de rechtvaardigheid van God niet kenden, maar hun eigen rechtvaardigheid trachtten te bevestigen, hebben zij zich niet aan de rechtvaardigheid van God onderworpen (Rom. 10:3). De apostel Paulus bedoelt hier dat de Joden rechtvaardigheid trachtten te verwerven door werken der wet, in plaats dat zij het door God verschafte middel tot rechtvaardigheid, Jezus Christus, aangrepen (Rom. 3:21, 22). Hun vorm van aanbidding maakte het woord Gods krachteloos (Matth. 15:6, 9). Jezus zei over de joodse leiders: “Zij binden zware vrachten samen en leggen die op de schouders der mensen, maar zelf willen zij ze met hun vinger niet verroeren” – Matth. 23:4).
Hoe passend is dit op het wachttorengenootschap, waarvan de leiders het woord Gods krachteloos maken? Buitenstaanders hoeven de JG-leidslieden niet eens te veroordelen op hun leer en hun daden. Dat kunnen ze prima zelf, zo blijkt uit het Jakobus-boek.
Dunlap getuigt van Jezus Christus
Dunlap getuigt in zijn werk veel meer van Jezus Christus dan in ieder geval het hedendaagse wachttorengenootschap doet. Hij noemt Zijn Naam opvallend vaak. Hij heeft het in zijn Jakobus-boek consequent over “geloof” en “Christenen” en dat zijn volgelingen van de Here Jezus Christus. De combinaties “Jehovah’s Getuigen” of “Gods organisatie” e.d. komen niet voor. “Grote verdrukking”, “Armageddon”, “uitsluiten” e.d. ook niet. Dat spreekt voor hem.
Wellicht was Dunlap ergens in zijn leven tot persoonlijk geloof gekomen in de Here Jezus Christus, maar was hij toch “bij de verkeerde club terechtgekomen”. Dat kan, helaas. Zoiets vertroebelt dan het zicht op de Waarheid (Gods Woord) en dat is te merken in zijn Jakobus-boek. Maar hij zit regelmatig dicht in de buurt van het Evangelie van de Genade Gods. Dat is zeker anders dan de “prediking van de wet van het wachttorengenootschap”. En daarmee wordt steeds beter duidelijk waarom het Jakobus-boek niet meer te vinden is bij het wachttorengenootschap.
Mediteren over wat hij leest…
Ed Dunlap hanteert in zijn Jakobus-boek een prettige schrijfstijl en legt het nodige uit omtrent de omstandigheden in die tijd en de betekenis van Griekse woorden en begrippen. Hij kiest voor een positieve insteek. Achteraf, inmiddels 40 jaar later, had ik het misschien toen toch moeten lezen en, zoals Dunlap aan het eind van zijn inleiding schrijft: “… mediteren over wat hij leest“. Dit betekent overigens niet dat ik het Jakobus-boek voor echte bijbelstudie over het Bijbelboek Jakobus aanbeveel. Daar is beter materiaal voor.
Deze vers-voor-vers bespreking over Jakobus is volgens mij de beste schriftuurlijke productie door het wachttorengenootschap. Het blijft opmerkelijk dat het zo rigoureus uit de eigen geschiedenis gesneden is. Hoewel ze het nog steeds noemen op hun website, zonder dat het beschikbaar is. Ik ben benieuwd wanneer deze “laatste resten” van het Jakobus-boek en van de uitgestoten Edward Dunlap alsnog verwijderd zullen worden.
Er is een Engelstalige PDF te downloaden van Commentary on the Letter of James.
Jakobus boek – Commentaar op de brief van Jakobus
Jakobus-boek